Woorden met dubbele betekenis:
Hoe ver komen we met woorden die een dubbele betekenis hebben. Om het leuk te houden 1 woord per post, en niet te vaak achter elkaar.
Ik zal zelf beginnen met twee voorbeelden woorden in de OP: Dit omdat het bijvoorbeeld ook om een handeling mag gaan.
Als ik later zelf ook aanvul houdt ik het ook bij 1 “dubbele betekenis” woord per post. Voor de uitleg gebruik ik eenmalig even twee woorden.
Bank: (Commercieel) bedrijf binnen de financiële wereld.
Meubelstuk om op te zitten.
Inmaken:
Ruim van iemand winnen.
Het verwerken van fruit/groente in potten Wecken kan ook, maar inmaken kan hier ook gebruikt worden. Ben nog nooit vreemd aangekeken als ik bijvoorbeeld vertel dat ik rode bessen ga inmaken.
Ben benieuwd hoe ver we komen, uitleg over de betekenis van de woorden is optioneel en hoeft niet. Luchtig topic om te kijken of wij veel van deze “dubbele betekenis” woorden in de taal hebben.
- Garderobe
De plaats waar je in het theater je jas ophangt. - Het totaal aan kledingstukken dat in je kast hangt.
Leuk topic! Als ik ze weer "boven" krijg dan heb ik er best veel. Sommige dingen waar wij niet meer over nadenken vallen juist op bij de buitenlandse tieners waar ik mee lees. Heb er in de afgelopen maanden heel wat uitgelegd maar alleen garderobe komt nu boven drijven.
Slot: 1 = kasteel 2 = antidiefobject
Hakken
- de hielstukken van schoenen
- Het werkwoord van hout/ groenten hakken.
Bakblik schreef op 06-07-2024 om 14:55:
Hakken
- de hielstukken van schoenen
- Het werkwoord van hout/ groenten hakken.
+
Dansen op gabbermuziek.
Muis. Het dier en het ding bij je pc.
Was
- Het textiel dat je reinigt in de wasmachine
- De verleden tijd van het werkwoord zijn.
bloem
Het bevrucht gedeelte van de plant.
Een deegproduct om mee te bakken.
Afgezaagd
- Iets ergens anders van afgezaagd hebben
- Teveel besproken, gezongen, gespeeld
kussen:
- het zachte object om met je hoofd op te liggen of tegenaan te zitten
- de activiteit, waarbij iemands mond een ander lichaam (meestal mond of wang) aanraakt.
Oftewel van de één heb ik te veel en de ander te weinig 
Bus
- het ov item dat je van A naar B vervoert
- een blik waar je levensmiddelen in kan bewaren of bakken
Bomen
- staan in het bos
- ergens over discussiëren
- een boot(je) met een vaarboom voortbewegen
Arm, een lichaamsdeel
arm, niet rijk
Haken ;
Ding waar je iets aan kan ophangen
Handwerk activiteit
Kennis
Weten en vage vriend
slip
Onderbroek en glijden